EDM instellingen
Gebruik het scherm EDM instellingen om de instellingen voor de elektronische afstandmeter in het instrument te configureren. Welke instellingen beschikbaar zijn, is afhankelijk van het type instrument waarmee de bedieningseenheid verbonden is.
Het scherm EDM instellingen bekijken:
- Tik op
en selecteer Instrument / EDM instellingen.
- Tik op het Instrument symbool op de statusbalk om het scherm Instrument functies te openen en houd daarna de Laser of DR knop ingedrukt.

Zet de schakeloptie Direct Reflex op Ja om de DR-modus in te schakelen.
Als het EDM in de DR modus is, kan het naar niet-reflecterende objecten meten. Als u DR aan zet, schakelt de software automatisch naar Prisma DR. Zet u DR uit, dan gaat de software terug naar het laatst gebruikte niet‑DR prisma.
U kunt de DR modus ook inschakelen door op DR te tikken in het scherm Instrument functies, of door het doel te veranderen in Prisma DR.

Selecteer het vakje Laser aanwijzer om de laser aanwijzer in te schakelen. Mogelijk moet u de optie Direct Reflex in het scherm EDM instellingen inschakelen om de DR-modus in te schakelen en het selectievakje Laser aanwijzer beschikbaar te maken.
U kunt de laser ook in- of uitschakelen door op Laser in het scherm Instrument functies te tikken.
Om het proces van het lokaliseren van een prisma in donkere omgevingen te stroomlijnen, schakelt u het vakje LaserLock in het scherm Doel functies in en zet u de laser aan door op het vak Laser in het scherm Instrument functies te tikken. Zie Instellingen voor doel functies.

Om de laser en het zoeklicht bij het opslaan van een met de DR-modus gemeten punt te laten knipperen, selecteert u het aantal keren dat de laser moet knipperen in het veld Laser knipperen.

Om de acceptabele precisie van een meting te definiëren, voert u een Prisma standaard afwijking of DR standaard afwijking waarde in, afhankelijk van de modus waarin het instrument werkt. Wanneer u naar moeilijk waarneembare doelen meet, wordt de standaard afwijking in de statusregel weergegeven totdat de standaard afwijking overeenkomt met de gedefinieerde waarde. Als de standaard afwijking bevredigend is, wordt de meting geaccepteerd. Om de meting te accepteren voordat aan de standaard afwijking wordt voldaan, drukt u op Enter terwijl de standaard afwijking in de statusregel wordt weergegeven.

Voer een geschikte DR minimum en maximum afstand voor uw meting in. Bij vergroten van de maximum afstand duurt het langer voordat een meting voltooid is, ook als de afstand die wordt gemeten kleiner dan het ingestelde maximum is. De standaard maximum afstand geeft een balans tussen meettijd en -bereik. Vergroot de maximum afstand als u over langere afstand werkt. Om het DR meetbereik te beperken, voert u een minimum en maximum afstand in, om een resultaat van een ver weg gelegen of onderbroken object te voorkomen.

Gebruik de lange afstand modus wanneer u een sterk instrumentsignaal nodig hebt voor het meten van objecten die zich op meer dan 1 km afstand bevinden.

Om metingen met een lagere nauwkeurigheid te accepteren (d.w.z. onder de normale specificaties van het instrument), zet u Zwak signaal aan.

Gebruik 10 Hz volgen als een hogere bijwerksnelheid nodig is bij gebruik van de Volgmodus.
- Deze optie is alleen beschikbaar als u in zowel Autolock als volgmodus werkt. Als u DR selecteert of Autolock tijdens het volgen uit zet, gaat de software standaard terug naar de normale volgmodus.
- Het volgen gaat sneller, maar de precisies voor het opgeslagen punt zullen null zijn.